Traditionele
kleding speelt nog steeds een belangrijke rol in het dagelijks leven, daarom
vindt ik kimono en yukata eigenlijk niet per se traditionele kleding, het is
tijdloos. Het is essentieel bij veel ceremonies, zoals theeceremonie,
bruiloften en Shintoïstische en Boeddhistische rituelen, maar ook in het
dagelijks leven. Kimono werden zelden door een persoon ontworpen of gemaakt.
Een ontwerper had meestal verschillende specialisten in dienst, die
bijvoorbeeld bleekten, borduurden of weefden.
Zijde was er al zo’n 4000 jaar voor Christus en de
Chinezen waren de eerste die van de zijderups textiel konden maken.
Waarschijnlijk exporteerde China al zijde in de 4e eeuw voor
Christus, maar alleen China kon het maken, geen enkel ander land had de kennis
om deze techniek te beheersen. Hierdoor ontstond de Zijderoute, een weg die
China verbond met ander Aziatische landen, het Midden-Oosten en Europa.
Ongeveer 300 jaar voor Christus lukte het een groep Japanners om zijderupsen en
eitjes te stelen en 4 meisjes die ze dwongen om hun de techniek uit te leggen.
Sinds dien zijn Japanners experts op het gebied van zijde.
Zijde is dus altijd al een luxeproduct geweest en was
alleen toegankelijk voor de elite. Daarom maakten alle andere mensen tot in de
16e eeuw alleen maar gebruik
van hennep en linnen. Tussen deze twee stoffen werd geen onderscheidt gemaakt,
aangezien het erg op elkaar leek en het ook dezelfde naam had: ‘asa’.
In de 15e eeuw werd al wat katoen, wat veel
zachter en steviger is dan asa, geïmporteerd uit China en India, maar pas in de
16e begonnen Japanners de techniek over te nemen en zelf katoen te
maken. Maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld India, waren delen van Japan niet
warm genoeg om katoen te oogsten, vooral in het noorden van het land. Hier was
voor velen de katoen dan ook te duur, omdat het van ver moest komen. Daarom
gingen scheepvaartmaatschappijen in andere landen op zoek en vonden een
goedkoper alternatief: tweedehands indigo katoen. Dit werd geïmporteerd en werd
behalve kleding ook gebruikt voor het maken van futonlakens en ander
huishoudelijk textiel.
Doordat het tweedehands katoen was, was het vaak al een
bepaald kledingstuk of ander product, wat dus uit elkaar gehaald moest worden.
Het resultaat was vaak relatief kleine stukken stof met soms verschillende
kleurtinten. Zo ontstonden er allerlei nieuwe naai- en weeftechnieken, zoals
Sashiko, Zanshi en Sakiori, om er toch nog een zo groot mogelijk stuk stof van
te maken. Al snel kwamen er ook steeds meer verftechnieken, zoals Shibori, hierbij
worden knopen gelegd in het textiel en worden die gebleekt, als de knopen eruit
gehaald worden is er een uniek patroon te zien.
De verschillende patronen en mogelijkheden zijn oneindig,
maar een aantal onderwerpen komen vaak voor, dit komt vooral doordat deze een
belangrijke symbolische betekenis hebben. Kraanvogels bijvoorbeeld staan voor een
lang leven en geluk. Maar ook kleuren staan ergens symbool voor. Indigo werd
vroeger gebruikt om beten en steken te behandelen, als men dus kleding droeg
met de kleur indigo, waren ze beschermd tegen insecten en slangen. Verder zijn
net als bij ukiyo-e, planten, dieren en landschappen erg populair. De planten
en kleuren die worden gebruikt bepalen in welk seizoen de kimono gedragen moet
worden. Pruimenbomen bijvoorbeeld, werden alleen gedragen in de winter, het
betekent dat de lente bijna komt, kersenbloesem voor in de lente en
esdoornbladeren voor de herfst. Daarnaast vertellen zulk soort
landschapsbeelden vaak ook een verhaal, dit konden mythes, poëzie of populaire
literatuur zijn. Vaak hadden deze symbolische beelden een patroon als
ondergrond. Hieronder volgen een aantal van de meest gebruikte patronen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten